JAN BOSMAN was een nazaat van Nathan en Geertrui Bosman uit Amsterdam, en dat kon je zien ook. Hij mat 1.85 m, Hollands lang, hij stak halverwege de 19e eeuw royaal boven de meeste anderen uit. Tegen die tijd spelde de familie de achternaam als Bozeman, en Jan was John, maar de stad die ze naar hem hebben genoemd laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Bozeman, Montana ademt Nederland.
VanderWeit, Vander Vos, Vander Ark, Tilleman, Bronken, standaard namen in Bozeman. En dokter Tim de Vries, die praktiseert op Ellis Street, genoemd naar kolonel Guus Ellis die in Gettysburg sneuvelde, tot droefenis van zijn moeder Els van Hoorn. Waar je ook kijkt in de stad, je vindt straten die zijn genoemd naar Arnhem, Delft, Vermeer, Leiden, de Friese familie Koch, de Leerdamse familie Bogaert, noem maar op.
JOHN WAS een rekel. En een slimmerik. Hij liet vrouw en drie dochters in de steek toen hij hoorde dat er ver weg in de Wild West goud werd gevonden. Snel rijk, dat leek hem wel wat, maar de werkelijkheid was weerbarstiger. Overal waar hij kwam, zag het al zwart van de goudzoekers. Hoe meer hij naar het noordwesten trok, hoe zwaarder het terrein, maar evengoed was hij nooit de enige. En ineens ging er een lichtje bij hem branden: “Don’t mine gold, mine the miners.” John Bozeman besloot dwars door de bergen en de bossen een weg aan te leggen voor andere goudzoekers, een shortcut, breed genoeg voor karren met vier wielen.
Hij hief tol en verhuurde gewapende gidsen, want zo’n trektocht duurde soms acht weken, en indianenstammen beschouwden het als hún land. Een karavaan met goudzoekers kon gemakkelijk uit een paar honderd man en vrouw, honderd-plus karren en een hele stoet ossen bestaan, dus dat telde aardig aan. John werd rijk. Hij kocht een grote lap grond, zette er huizen en winkels op, plus een kroeg, en nog een. Voor hij het wist had ie een dorp. Overdag kleedde hij zich als een man van het wilde westen, in buckskin, maar ’s avonds trok hij een pantalon aan, met colbert, en hij deed een lekker luchtje op zijn wangen. Vrouwen vielen op zijn verschijning.
DAT WAREN de uren waarin de rekel in John Bozeman ontwaakte. Dansen, drinken, en zijn handen in de bloes van de dames, ongeacht of ze al dan niet getrouwd waren. Bozeman was de baas van de Bozeman Trail, van de Bozeman Pass, een bergpas waar alle verkeer doorheen moest, en bovendien de zelfbenoemde sheriff van het snel groeiende stadje dat nog geen naam had. Maar baas of niet, hij maakte een boel vijanden onder de mannen met wier vrouwen hij ’s nachts aan de haal ging.
Een van hen ging op een kwade dag een stukje met hem rijden, en schoot twee kogels in zijn borst, één door elke tepel. Hij reed daarna terug naar de stad en vertelde dat indianen Jantje Bosman hadden overvallen en vermoord. Iedereen wist wel beter, maar niemand werd vervolgd. John Bozeman werd 32 jaar. De stad kreeg postuum alsnog zijn naam.