ENGLISH

 

ZIJN MOEDER was een serveerster, z’n vader was een timmerman, en zelf sloeg hij als jongen op een dag met een hamer een stuk van zijn linker wijsvinger aan flarden. Maar de zon scheen de hele dag en het strand was nooit ver weg, want Bob Ross woonde in Orlando, vlakbij Daytona Beach. Daar mocht je met je auto het strand op – als je een auto had, en die had Bob niet. Dus meldde hij zich als jongen van 17 aan bij de luchtmacht. Ze stuurden hem 7500 kilometer weg van huis, naar Fairbanks in Alaska.

Dat was ongeveer net zo ver als de reis die zijn stamvader maakte, Hendrik van Valkenburg uit Limburg. Nu vliegen we in pakweg zeven, acht uur de oceaan over, toen was het een reis die wel drie maanden kon duren. Ze waren gemotiveerde emigranten, de Van Valkenburgs, net als hun landgenoten die in de gouden eeuw Holland achter zich lieten. Nederland was rijk, er was voldoende werkgelegenheid, het onderwijs was goed. Wie naar Amerika vertrok, die was gedecideerd, die koos voor het avontuur, die schilderde zichzelf een toekomst.

VAN VALKENBURG was geen naam die gemakkelijk z’n spelling behield. Het werd in Amerika al gauw Falconburg, Faulkenborough of Fortenberry. In Hendriks geval werd het Faulkenburg, en dat leverde tenslotte in een rechte lijn Bob Ross’ moeder op, en daarmee Bob zelf.

Hij verbleef twintig jaar in Alaska, in Fairbanks dat onder meteorologen bekend staat als de Amerikaanse stad met de grootste temperatuurverschillen – heel warm in de zomer, ijskoud in de winter. Bob zag er voor het eerst sneeuw. En bergen, hoge. Hij nam in zijn vrije tijd schilderles, de linker wijsvinger was lang genoeg om door het oog van het palet te steken. Hij kon er goed mee uit de voeten, en al snel verdiende hij er een centje mee bij, weldra meer dan de luchtmacht betaalde.

Bob Ross vertelde nooit graag over zijn privéleven, maar wel gaf hij toe dat hij als sergeant kortaf was, en dat hij jonge dienstplichtigen vaak afblafte. Toen hij afzwaaide beloofde hij zichzelf twee dingen: nooit meer kijven, en altijd blijven denken aan de bergen en de sneeuw. Hij had kort militair haar, een crew cut, en dat liet hij voortaan groeien.

BOB ROSS KWAM 403 keer op tv met The Joy of Painting, en maakte in 381 van de afleveringen een schilderij. In 40 procent daarvan schilderde hij een berg, meer dan de helft met sneeuw. Bijna elk schilderij had minstens één of meer bomen, “happy little trees,” opgetrokken uit bronsgroen eikenhout, honderd schilderijen met gras, tweehonderd met een meer of een riviertje, tachtig hadden een verlaten huis of schuur, het was op drie na altijd daglicht, en nooit schilderde hij een levend wezen. Slechts twee Bob Ross schilderijen hebben een bruggetje – in zijn landschap was alleen hij zelf welkom.

Bob was een uitgekiende zakenman. Hij had een hekel aan zijn eigen ronde haardos, maar het was zijn kenmerk. Zijn tv-optredens waren bedoeld om verfmateriaal te kunnen verkopen, en optredens in het land. Dat lukte, Bob Ross werd miljonair. Hij blafte nooit meer, sprak altijd zacht. De nazaat van Limburg overleed aan leukemie, 52 jaar oud, alweer bijna dertig jaar geleden.