OVER dingen die we vanzelfsprekend vinden, en waarvan we weinig of niets weten. Ze zijn overal om ons heen. Het Vrijheidsbeeld staat op een eiland dat vroeger Grote Oester Eiland heette, om een reden die voor de hand ligt als je tien, twintig meter diep graaft in Manhattan en de dikke lagen oesterschelpen vindt. New Yorkers aten generaties lang oesters alsof ze hamburgers waren. Nog eentje: Bozeman in Montana is genoemd naar goudzoeker John Bozeman die de stad stichtte. Maar niemand vertelt je erbij dat het eigenlijk Bosman zou moeten zijn, naar de Amsterdamse familie waar hij vandaan kwam.
Fort Bragg. Fort Hood. We weten niet beter dan dat die er waren, maar de meeste mensen begrijpen pas sinds kort dat ze allebei genoemd werden naar generaals die vochten om de slavernij te behouden. Braxton Bragg was als generaal niet veel soeps, nochtans werd de grootste legerplaats ter wereld aan hem opgedragen, in North Carolina. Inmiddels is het herdoopt tot Fort Liberty. John Hood leed aan het Peter Principle dat zegt dat organisaties de neiging hebben om mensen te promoveren tot een niveau waarvoor ze niet geschikt blijken te zijn. Niettemin werd de dichtstbevolkte legerplaats ter wereld naar hem genoemd, in Texas, 53.000 manschappen. Een jaar geleden werd het herdoopt tot Fort Cavazos.
DE ACHTERNAAM Hood: het is dezelfde naam als die van Elvis’ oma die in Graceland naast haar kleinzoon ligt begraven, Minnie Mae Hood, afstammeling van Jan Hoed uit Bunschoten-Spakenburg. John Bell Hood stamde ook af van een Jan Hoed, niet dezelfde, maar eentje uit Amsterdam. Deze was getrouwd met Katrien Jaspers, en ze begonnen een familielijn waarin namen als Lucas, Aafje, Jannetje, Sabijn, Laurens, Kees en Dries op Amerika werden losgelaten. De opa van de generaal heette Luycas Hoed, een spelling waarin je de hand der vaderen terugvindt.
Fort Hood werd genoemd naar de Amsterdamse Hoeden, en dat was in dit geval helaas geen reden tot trots. Het is een van die legerplaatsen die tussen de twee wereldoorlogen op tal van locaties in het zuiden van Amerika werden aangelegd. Vaak op terreinen die geheel of deels onteigend moesten worden, iets waarop de plaatselijke bevolking allerminst zat te wachten. Maar het moest, er was geen ontkomen aan, er heerste een diepe economische depressie dus banen in de bouw waren broodnodig, en bovendien wilde het land niet opnieuw militair onvoorbereid zijn, zoals in de aanloop naar de eerste wereldoorlog. Als pleister op de wonde toverde de regering een stel namen tevoorschijn die vandaag absoluut niet meer door de beugel zouden kunnen.
BEAUREGARD in Louisiana, Benning in Georgia, Lee in Virginia, Rucker in Alabama, Bragg in North Carolina. En Hood in Texas. De generaal was een waaghals, nam risico’s die niemand anders aandurfde. Dat kwam hem aanvankelijk bij generaal Lee in een goed blaadje te staan, maar hoe hoger zijn rang, hoe roekelozer z’n gedrag. Het kostte hem eerst een arm, toen een been, en tenslotte zijn baan.
John Hood eindigde berooid, probeerde ziektekostenverzekeringen te verkopen toen de gele koorts heerste, maar ging er, onverzekerd, zelf aan dood. Hij liet tien straatarme weeskinderen achter.