ROBERT Kennedy, de vader van de flapdrol die nu zijn naam onteert. De enige echte Bobby, vermoord op weg naar het Witte Huis.
Daar zat ze, z’n moeder Rose, in St. Patrick’s Cathedral in New York, alweer de vierde begrafenis van een eigen kind. Ze baarde hem in Brookline, de Massachusetts spelling van Breukelen, om de hoek van Netherlands Road waar een kopie van het oude stadhuis van Franeker staat. Rozenkrans in haar vingers, dezelfde die ze meekreeg toen ze in 1908 naar dat klooster ging, 17 jaar oud. Het New York Philharmonic speelde Mahler’s Adagietto, uit z’n 5e symfonie.
Dat was haar muziek. Was ze mee in aanraking gekomen toen de nonnen van Bloemendal haar naar concerten stuurden. Mahler, Strauss, er ging in Limburg een wereld open voor de dochter van de burgemeester van Boston.
Rose Kennedy studeerde in Vaals. Ze leerde er het Wilhelmus, de dag dat prinses Juliana werd geboren. In Nederland deed de moeder van de Kennedy’s waarden op die ze later haar kinderen aanreikte, maar alleen Robert luisterde echt goed. Lees de Griekse dichters, zei ze, en Bobby citeerde prompt Aeschylus, uit z’n hoofd.
Op weg van St. Patrick’s naar de begraafplaats in Arlington stonden twee miljoen mensen langs de spoorlijn, de vierde grote treinbegrafenisstoet in de Amerikaanse geschiedenis, na Abraham Lincoln die uit Hoorn stamde, Warren Harding uit Amsterdam, en Franklin Roosevelt uit Oud Vossemeer.
Er is een prachtig boek over wat die mensen zagen, hun Agfa foto’s, hun dubbel-8 filmpjes, 56 jaar geleden nadat Sirhan Sirhan onze generatie beroofde van Rose Kennedy’s derde zoon. De schrijver zocht hen op in hun huizen, langs hun spoorbaan, het kostte hem vier jaar.
Een Nederlander. Rein Jelle Terpstra.