ENGLISH

 

HET IS dat de R zo ver achter in de Amerikaanse mondholte begint, en dat de L een omweg maakt langs hun gehemelte. Bovendien doet het puntje van hun tong iets met de TH, en ze hebben geen Hollandse G. Maar anders had het Amerikaanse Engels vrijwel als Nederlands geklonken.

Je kan goed zien hoe het begon, met zeemanswoorden. Water is in het Engels ook water, dam is dam en land is land. Zee is sea, pomp is pump, gras is grass, zand is sand en boot is boat. Schipper keert terug in het Engels als skipper, de kiel van een schip heet keel, vandaar dat kielhalen automatisch keelhauling werd. Het dek is een deck, cruising was oorspronkelijk kruisen, een sloop is wat wij al eeuwenlang een sloep noemen, en voor wie dorst krijgt is er gin, afgeleid van de ‘jen-’ in jenever. Brandy is kort voor brandewijn.

Vanaf daar breidde het snel uit: Konijneneiland even buiten New York werd Coney Island, hunkering werd hankering, landschap landscape, en een jacht werd een yacht. Oma’s koolsla werd coleslaw, wagen een wagon en tulp – dat wij vaak uitspreken met twee lettergrepen: tullup – werd tulip.

ENGELS IN Amerika is vaak gewoon Hollands met een zwaar accent: van boss (baas) tot bush (bos), van cashier (kassier) tot cookie (koekje), dock (dok) tot decoy (de kooi), freight (vracht), grab (grijp), golf (kolf), pickle (pekel) en pinkie (pink). Van luck (geluk) tot leak (lek), etch (ets) tot sketch (schets), cow (koe) tot puss (poes). En niet te vergeten: de daalder.

Want ook de dollar is gewoon Dutch.