Noot van de redactie: Bart Vuijk was in 2022 de winnaar van de Tegel, voorheen bekend als de Prijs voor de Dagbladjournalistiek, in Amerika vergelijkbaar met de journalistieke Pulitzer Prize. Hij is ook dit jaar weer voorgedragen. In deze editie gaat dit openingsverhaal over in de gastcolumn.
door Bart Vuijk
EEN TIJDJE geleden werd ik door de prestigieuze Vlaams-Nederlandse Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) uitgenodigd om in Brussel – waar hun jaarlijkse vergadering plaatsvond – wat tips te delen met jonge collega’s. Ik ben 58, heb een journalistieke prijs gewonnen met mijn verslaggeving over de zwaar vervuilende staalfabriek van Tata Steel in IJmuiden, en men dacht dat ik een droomkandidaat was voor zo’n toespraak.
Helaas moest ik de jonge collega’s in de zaal al meteen teleurstellen. Ik ben helemaal geen onderzoeksjournalist. Ik ben niet eens lid van de VVOJ. Ik ben ‘gewoon’ maar een journalist van een regionale krant.
Ik doe eigenlijk alleen maar journalistiek onderzoek als ik dat nodig vind. Als de verkrachting van de waarheid zo grotesk is, dat ik moet ingrijpen. Dat doe je als regiojournalist uitsluitend door achtergehouden feiten te achterhalen, die te publiceren en vervolgens de volkswoede zijn werk te laten doen.
Bij de IJmuider Courant/Noordhollands Dagblad (167.000 abonnees) werk ik in een bijzonder spanningsveld. Ik word voortdurend op de vingers gekeken door werknemers van de staalfabriek, die ook mijn buren zijn. Soms ontvang ik bedreigingen uit die hoek. Er zijn verder in dit krachtenveld milieuactivisten (Greenpeace, Extinction Rebellion die pas na vier jaar belangstelling opvatten voor het Tata-dossier), steeds ziekere omwonenden, de fabrieksdirectie, woordvoerders van instanties als de provincie en de omgevingsdiensten die de fabriek worden geacht te controleren. En uiteraard politici. Van gemeenteraadsleden tot de minister-president, wiens vriendin overigens bij de fabriek werkte. Bij de PR.
TATA STEEL was eigenlijk helemaal niet mijn klus. Ik ben dertig jaar lang politiek verslaggever geweest. Samen met mijn geweldige collega’s in Almere – zoals Marcel Beijer, die al eerder hier mocht schrijven – had ik al heel wat wethouders naar huis geschreven. Bestuurders die vaak opzichtig faalden, het behang van de muur logen, soms een beetje corrupt waren, en altijd boos op de krant waren, zoals het hoort wanneer je je goedbetaalde publieke ambt verliest. Er wordt nogal wat gelogen in de politiek en als een journalist je daarop betrapt ben je aan de beurt. Dan word je in je hemd gezet. Regiojournalisten werken namelijk niet voor de politiek, maar voor hun lezers. Politici begrijpen dat nooit.
In 2018 werd die lokale politiek voor mij ineens bijzaak. Ik werd namelijk op Tata Steel gezet. Tot dan toe was dat een vrij onbeduidende bijzaak op onze redactie. De Hoogovens, zoals het ooit puur Hollandse maar nu Indiase bedrijf nog altijd liefkozend wordt genoemd in de IJmond, leverden alleen maar saaie verhalen op als er weer eens een minister langs kwam om een nieuwe installatie te bewonderen. Kritiek op de fabriek werd afgekocht: als je een stofwolk over je huis of auto heen kreeg, kwam er een schoonmaker of kreeg je een gratis bon voor de autowasstraat. En zo was het, dacht Tata Steel, ook in 2018, toen de grafietregens losbarstten. Als gevolg van een zeer grove maar achteraf gelegaliseerde overtreding van een vergunning. Dat vond ik al snel uit door de vergunningen op te vragen en te bestuderen.
Hoe kwam ik nou op die grafietregens? Ik vertelde mijn gehoor in Brussel: ,,Ik kreeg een telefoontje van een bezorgde lezeres. Niet alleen was haar huis ondergestoven onder zwart, glinsterend en plakkerig stof van de fabriek, maar ze sliepen daar met de ramen open en het lag ook op kinderbedden. Niet schoonmaken totdat ik ben geweest, verzocht ik, en ik ging er meteen heen om te kijken. Om monsters te nemen. Foto’s van mijn doekjes met zwart stof zette ik in de krant. Vervolgens vroeg ik gezondheidsdienst GGD of dit spul kwaad kon… maar dat wisten ze niet. Ik vroeg de omgevingsdienst of dit spul giftig was… maar dat wisten ze niet. Ik vroeg het de fabriek… maar die hulde zich in stilzwijgen, en nodigde me nog maar eens uit voor de opening van een nieuwe installatie. Intussen werden steeds meer mensen steeds banger voor die dagelijkse stofwolken, en kwamen er meer dan honderd klachten per dag binnen bij de handhavingsdiensten. Maar er gebeurde niks en mensen werden wanhopig. En belden de krant.”